Vijftien jaar geleden kreeg Ramsey Nasr gitaarles van Wannes Van de Velde. Privé. Vandaag neemt de 'niet zo briljante leerling' afscheid van de meester. Publiek.

Op de Studio Herman Teirlinck zat ik wekelijks met Wannes Van de Velde een uur in een piepklein lokaaltje ergens achteraf. Het waren privélessen. Als je de deur opendeed, zat hij daar als altijd, klaar met zijn gitaar. Hij verwelkomde je. En hij vroeg je wat je die dag wilde spelen.

Vier akkoorden kende ik - maar ik mocht kiezen. Hij gaf de schijn van een keuze. We speelden samen liederen met mediterrane namen als Ftobouzoukoho, Izilia ('De jaloezie') of Isamika, in negenkwartsmaat. Het weemoedige 'Vensters van Moskou' was een van zijn favorieten. Op de een of andere manier had hij ontdekt dat ik hield van die hinkende ritmes in 5/4 of 9/4, en van volksmuziek.

Ik heb na zijn dood de partituren er weer bij gepakt, voor het eerst sinds mijn afstuderen. Wannes schreef de akkoorden en grepen achter op tweedehands papier: oude kopies van leerlingenfiches, die anders maar weggegooid zouden worden.

Bedoeld of niet, bij mij hinkten de ritmes van nature. Terwijl ik klunzig mijn akkoorden op tijd trachtte beet te grijpen en iets van klank trachtte voort te brengen, speelde zijn rechterhand de galante volksmelodie als een wandelende krab. Die nagels, ik zal ze nooit vergeten. Zo zat de meester naast zijn niet zo briljante leerling. Hij vond het belangrijk muziek te maken, samen te spelen, op welk niveau ook.

Soms speelden we niet. Dan praatten we; of vooral hij. Lyrisch kon hij spreken over de luitist Hopkinson Smith die ik absoluut eens moest horen spelen; of over Jordi Savall, de Catalaanse bespeler van de viola da gamba, en hoe die twee samenspeelden op een grammofoonplaat met werken van de Franse componist Marin Marais. Achttiende-eeuwse muziek voor viola da gamba, met begeleiding van luit en klavecimbel - in het licht van de toekomst duidelijk een verkeerde keus: van de drie instrumenten zou de gamba nog het snelst worden vergeten.​

Terwijl Wannes over zijn gitaar leunde, zei hij: 'Vooral Folies d'Espagne moet je beluisteren. Allemaal variaties op een Spaans thema dat toen erg populair was in Europa.'

Ik ging de plaat halen in de bibliotheek. De volgende les keerde ik verrukt terug in zijn lokaaltje. De muziek en de uitvoering waren overweldigend. Sindsdien heb ik een zwak opgevat voor dat gegeven: variaties op een thema. Metamorfosen, waarin de basis altijd blijft doorschemeren.

Vandaag vraag ik me af waarom hij me uitgerekend die plaat wilde laten horen. Zeker is dat Marin Marais met zijn viola da gamba vanaf die dag door minstens één persoon niet langer was vergeten. Wannes bracht me oude zaken bij alsof ze fonkelnieuw waren. Hij bezat het talent een herinnering als een ontdekking te vermommen.

Bij het doorbladeren van mijn notities, zie ik in het handschrift van een achttienjarige ook andere namen genoteerd staan. Tot mijn verbazing lees ik onder Marais: 'Paul Hindermith: kamermuziek'.

Hindemith? Naar die muziek begin ik nu, vijftien jaar later, schoorvoetend te luisteren. Ik blijk nu pas rijp voor Wannes' tips. Hij was mij vóór. Als een meester.

Misschien is het omdat ik de jaren zestig niet heb meegemaakt; misschien ben ik te jong om een oordeel te vellen. Maar voor mij was Wannes geen traditionalist, geen volkszanger of volksmuzikant, zelfs geen redder van het dialect. Ik heb hem in een totaal andere gedaante leren kennen. Ik geloof dat Wannes het dialect niet wilde bewaren. Hij haalde het uit de vitrine en bespeelde het, als een vergeten instrument. En hij bespeelde het als geen ander. Ik ken niemand die het Antwerps dialect zo liet klinken als hij: zagerig noch plat, maar altijd lyrisch. Alsof alleen in het Antwerps poëzie gezongen kon worden. En dat is niet de kracht van het Antwerps.

Wannes toonde wat een taal vermag als ze van eten en drinken wordt voorzien en wordt blootgesteld aan invloeden van buitenaf. Hij behandelde het dialect als een haven, die wordt aangedaan door zeelui uit alle windstreken. Daarmee liet hij de stad die hij zo liefhad en vervloekte, vreemde werelden zien. Maar de wrange werkelijkheid is dat Antwerpen naar zichzelf keek via zijn liederen, als een herinnering aan wat het ooit geweest was: een open wereldstad.

Ik geloof ook dat Wannes nooit op zoek was naar de zuiverheid van een verleden, maar integendeel naar verbastering en bezoedeling. Wat valt er te zeggen van een Antwerpse gitaarleraar die bouzoukimuziek met zijn studenten speelt? Die in zijn zogezegd traditionele Antwerpse liederen de flamenco binnenhaalt, de rebetika, de Italiaanse middeleeuwse polyfonie en Franse zigeunerjazz?

Wie de traditie werkelijk wil koesteren, aanvaardt dat zij tussen het ene hoofd en het andere hoofd onvermijdelijk in iets nieuws zal veranderen. Van lichaam tot lichaam wordt ze herboren, niet bewaard. Wannes Van de Velde doorkliefde de stad decennia lang, en trad er grillig en ongegeneerd buiten zijn oevers. Hij vormde een antigif tegen purisme. En een heilzame plaag voor eenieder die zijn oorsprong vernietigt.

Als we hem willen eren met een monument, zullen we een rivier moeten aanleggen.

​Tot die tijd zijn de straten verdwaald, is mijn meester verdwenen.

Of toch bijna. Tussen zijn gitaargrepen en akkoorden heb ik indertijd een naam neergekrabbeld die ik niet ken. Onder Marais en Hindemith staat geschreven:
'La Rhétorique des Dieux - Gaultier (Deutsche Grammophon)'

Sinds ik op de Studio mijn liefde voor klassieke muziek heb opgedaan, heb ik vele componisten leren kennen, maar deze, Gaultier, is mij volstrekt onbekend gebleven.

Morgen ga ik naar de winkel en koop ik de plaat.

Of overmorgen.

Misschien pas over een maand.

Ik stel het uit. Maar binnenkort breekt de dag aan waarop ik in een ijzingwekkend lege kamer mijn allerlaatste les zal krijgen.