Ik volgde les bij André Van der Noot, die ook dirigent was in de Munt. Hij stelde voor om te komen werken in de Munt bij directeur Huisman. Ik werd pianist bij de operastudio,de première van Mistero Buffo zou doorgaan in de toenmalige Kleine Zaal.
Huisman stelde mij aan als volger, (spion eigenlijk) en op de affiche werd ik vermeld als muzikale leiding, terwijl ik daar eigenlijk niets mee te maken had. Ik was de spion van het huis. Ik wist niet wat ik daar moest doen. Ik ging naar de repetities, ik zag Corso, ik werd daar getolereerd. Dat was leuk want ik had contacten met Charles Cornette, Hilde Uytterlinden, Bernard Verheyden, Vera Coomans, … In het begin snapte ik er niets van. Heel dat gebeuren was voor mij totaal ongebruikelijk. Ik was gewend te werken met klassieke muzikanten. Je wordt gevraagd voor een productie, de partituren zijn klaar, je krijgt een vast repetitieschema, ze gaan ook door op de afgesproken uren. De discipline van de opera kende ik perfect. Bij Mistero Buffo gebeurde niets zoals je het kon verwachten. Er was een repetitie voorzien 's ochtends om tien uur, maar dan kwamen ze opdagen tegen één uur, zonder dat iemand wist wat of hoe. Het was één chaos. Ik wist niet wat er gebeurde. Er werd ook nauwelijks gerepeteerd. Er werd heel veel gepraat, maar repeteren deden ze niet. Ik wist niet hoe ik daarmee moest omgaan. In het begin was Wannes daar ook niet zo vaak bij. Het was een kliekje van mensen die zich amuseerden. Veel pret. De datum van de première kwam dichterbij. Ik begon me af te vragen wat ze in godsnaam aan het uitrichten waren. Huisman kwam dan wel eens langs om te vragen hoe het zat en vroeg dan: ‘ça marche avec Mistero Buffo? Waarop ik hem helaas moest melden dat ik helemaal geen idee had van wat er gebeurde. Huisman werd wel ongerust. Hij is dan gaan praten met Charles en die verzekerde hem dat hij zich geen zorgen hoefde te maken. 'Alles komt dik in orde. We zijn goed bezig.' Dan begonnen ze toch op een dag echt te repeteren en dat was magie. De première naderde met rasse schreden. Ik had zo iets nooit zien gebeuren. Mijn enige artistieke bijdrage is het liedje van de zevenhonderd kettingen. Driestemmig met een mooie canon erin. Dat is echt het allerenigste dat ik gedaan heb.

De week van de première heb ik alle repetities en besprekingen gevolgd. Dat was magisch, dat was geweldig. Het heeft heel het theaterleven in Vlaanderen ondersteboven gegooid. Dát was theater. Zó moest het. Dat was voortaan de norm. We gingen ook vaak op café en dan werd er over politiek gepraat. En over de toekomst van het tijdelijke gezelschap. Sommige storten zich op dit nieuwe bedrijf. Zo is de Nieuwe Scène ontstaan en de latere afsplitsingen. Ook met Wannes heb ik ettelijke gesprekken gevoerd. Het was een beminnelijk man. Later kwamen we mekaar wel eens tegen in de wandelgangen van de VRT en heeft ie me verteld dat hij kanker had.
Mistero Buffo werd zowel in het Frans als in het Nederlands gespeeld.
Het was verbazend hoe Corso met zeer weinig basismateriaal, met niks eigenlijk, zo scenisch goed heeft gewerkt. Stokken en lakens. Dat was het.
Corso was voor de middag niet aanspreekbaar. 's Ochtends repeteren was dan ook uitgesloten. Onmogelijk.

Het was een hele tijd enorm populair, dit soort theater. Daarna mocht het plots weer niet meer. Dan kreeg je ook het prekerige theater, wat Mistero Buffo helemaal niet was. De vermenging van religie en politiek was prachtig. Er volgde dan ook een splitsing tussen de Nieuwe Scène en De Mannen van den Dam. Dat waren verschrikkelijke discussies. Scherp op de snee. Puur ideologisch. Dat kan men zich niet meer voorstellen.

Jan Rispens