Artiestenliefde voor straatmadelieven 
Magazine De Post 1966

Ze is er. De eerste plaat van Wannes er zijn groep. Een 33-toeren nog wel, met maar liefst 14 nummertjes. Twee hekelwijskes var Wannes zelf en 12 oude straatliedjes en dansen, meestal daterend uit tijden toen zelfs de koffergrammofoon nog niet bestond. Vergeten waren ze die 12. Wannes heeft ze herontdekt en weer klinken ze frisser, aanvalliger, vleiender dan ooit, Want Wim heeft ze niet “artistiek” bewerkt, maar zingt ze zoals het hoort, onvervalst, luimig, ruwig, speels, in zijn bloedeigen St.-Andries-dialekt… met een stem van de straat. 


Artiest van vele talenten

Hij leeft tussen de wolken en de duiven. Als je uit zijn venster kijkt zie je vlakbij de oude, Rubensiaanse barok-gevel van Sint-Carolus, rechts voor de gebouwen van de biblioteek mediteert de man die zijn volk leerde lezen en het pleintje dat zijn naam draagt (Conscience, zo u het nog niet geraden mocht hebben) staat vol auto's, de glimmende mikpunten voor Antwerpens vele duiven. 
Hij is 29 nu, maar 10 jaar geleden maakte hij reeds naam als abstrakt schilder en zelf in Spanje waardeerde men toen zijn talent op de flamenco-gitaar. Wannes (eigenlijk Wim) woont op nummer 3, twee hoog boven het bekende, nu verloren gegane artiestencafé het “Pannenhuis”. In zijn lichte voorkamer hangen tegen de muur zijn laatste schilderwerken, woelige, nerveus geschilderde, geabstraheerde schelde-zichten vol donker licht. Een andere muur draagt kleinere schilderwerkjes. Ze zijn geschilderd door oude vissers en zeebonken. Naïeve, poëtisch mooie dromen over de zee, de Schelde, hun geliefde boot. Wims schouw is chaotisch volgehangen met oude Vlaamse kunst, een ivoren Kristus, exvoto's, gravures. In het midden van de kamer heerst de Neus… een oorspronkelijke pop uit de befaamde Poesje.

... en een grote passie

Een muzikant met als onblusbare hartstocht het Vlaamse volkslied, niet het bewerkte, opgepoetste en aldus te vaak ontzielde volkslied van de zangverenigingen of de volksdansgroepen. Maar wel het echte, ruwe en toch zo fijne lied zoals het volk het zelf zong tijdens feesten en kermissen, zoals de marktzangers het brachten, soms hekelend scherp, soms uitbundig vrolijk, soms immens triest.
 Uit archieven verzamelde Wannes honderden liedjesteksten. Alle oude liedboeken, hoe duur die vaak ook kosten, koopt hij.
Met zijn bandopnemer reist hij naar de kleinste Vlaamse dorpen en zoekt er de weinige, meestal erg oude mensen op die nog de ware, oudste Vlaamse liedjes kennen. Hij heeft klankbanden vol met rauwe, schor geworden stemmen van boeren, vissers, zangers, gewone mensen, Hij doorkruiste Frans-Vlaanderen en keerde terug met een schat van vaak honderden jaren oude teksten en melodieën die hij zo van een bijna zeker verlies redden kon Zijn hartstocht barstte enkele jaren geleden los in Bretagne, waar hij heen trok om tekeningen te maken von de monumentale, mysterieuze menhirs, Daar hoorde hij de Bretoenen weer hun eeuwenoude volksliederen zingen. Wat hem vooral trof was, dat het niet folkloristische groepen of romantische kliekjes intellektuelen waren die deze liederen zongen, moor werkelijk iedereen tijdens de feesten, in de café's._ Kortom, het volkslied behoorde daar nog (of weer) aan het volk.
Het vervulde de Vlaamse Wannes met weemoed te bedenken, dat dit in Vlaanderen -- een land met een toch zo immens rijke liedjesschot — niet meer mogelijk was. 

Wannes praatte met de Bretoenen. Zij vertelden hem dat amper 15 jaar geleden in Bretagne ook niet meer gezongen werd, tot enkelen de Bretoense liederen weer ontdekten en ze begonnen te zingen. Het Bretoense volk vond in die liedjes het diepste van zijn karakter weer, zijn echtheid, zijn persoonlijkheid. In hun moeilijke strijd om in Frankrijk het eigen Keltische karakter te bewaren, werden die oude, allergewoonste volkse liedjes een geweldige morele steun. Men herkende er zichzelf in en de Bretoenen begonnen mee te zingen. De doedelzakken en fluiten werden van de zolders gehaald en over heel Bretagne klinken nu weer hun scherpe, fascinerende tonen. Toen Wannes van Bretagne terug kwam, was hij een ander mens, een fanatiekeling geworden. De Vlaamse volksliedjes moest en zou hij weer tot leven brengen.

De doedelzak is ook een typisch Vlaams  volksinstrument — zie de schilderijen van Breughel — dus Wannes kocht er een. Tientallen liedjes studeerde hij in, hij zingt ze in de Antwerpse café's, voor vrienden, op fuifjes, op de televisie, voor de radio. En vreemd genoeg de mensen luisterden en raakten enthousiast. En al is Wannes nog niet eens twee jaar bezig, wij kennen reeds mensen die zijn liedjes meezingen, ze fluiten op straat. Uw artikelschrijver is een van hen, en geloof hem, hij is er blij om.
... en een eigen groep
Veel gelukkiger was waarschijnlijker Wannes zelf. Met drie andere mensen een fluitspeler, een harmonika-speler en een zangeresje, vormde hij een groepje dat een repertorium van een 40-tal liedjes instudeerde. Hun optreden is een hartverkwikkend evenement. Ze spelen en zingen vrolijke dansen, marktliedjes, moordverhalen, verhuisliedjes, sociale liederen, middeleeuwse ballades en natuurlijk de onvermijdelijke scheldliedjes. Jammer genoeg onbekend, maar daarom niet minder prachtig en duivels scherp zijn de spotliedjes van rond en vóér de eeuwwisseling over de Antwerpse en Gentse franskiljons.
Liedjesschrijvers als Wairy in Gent en Deweerdt in Antwerpen schreven echte pareltjes.
Het Sint-Andrieskwartier « A la facon de Barbarie » en de « Franse café's » zijn dan ook successtukken van zijn programma waarin de verwaande franssprekende bourgeoisie tot op het grauwe vel ontmanteld wordt.
Een prachtstukje is ook het “Liedje van de Neus”. Het is een werkje van Wannes zelf waarin hij de Neus van de Poesjenellenkelder aan het woord laat die treurt omdat « die van het stadhuis » zijn mooie, oude stad aan het afbreken zijn om er lelijke, zogezegd moderne dingen voor in de plaats te zetten. En dan zijn liedje waarin de « Lange Wapper » naar zijn standbeeld aan het Steen komt kijken en dan van schaamte maar weer in zijn watergeest-hol kruipt omdat hij staat voorgesteld als “een boer met slechte manieren”.
Enkele sociale liederen en middeleeuwse ballades uitgezonderd worden praktisch alle liedjes gezongen in hun oorspronkelijk dialekt. Hoe de taalpuristen er ook over denken, Wannes vindt dat het volkslied een van de  persoonlijkste uitingen van het volkskarakter, dus ook van de volkstaal is. Iets waar wij tenminste zoveel eerbied voor moeten opbrengen dat we de persoonlijkheid ervan niet schaden.
Daarom dat Wannes ook nooit bewerkingen maakt. Een echt volksliedje, tot welk een uitgebreid publiek het zich soms ook richt, is bijna steeds individueel, het is in wezen ongeschikt voor samenzang. De begeleidende muziek doet dan ook niets anders dan het liedje dragen, zelfs niet accentueren en zeker nooit vervormen.
Onze chansonniers Hugo Raspoet, Miel Cools, en andere, zijn misschien de minnestrelen van het Vlaamse lied. Wannes Van de Velde is de markt- en kermiszanger. Vlaanderen moet ook naar hem luisteren. Het kan nu, zoveel u maar wil... Wannes heeft een LP gemaakt,

Foto's: Raoul van den Boom