Beloken dagen is het het derde luik van de reeks notities van Wannes. Deze bundel gaat terug naar de jaren 2001 tot 2003. Het boek kreeg de opdracht La leucémie est le jardin où fleurit Dieu, een citaat van de Roemeens-Franse filosoof Emil Cioran (1911-1995). Met God had Wannes weinig, met leukemie in die jaren helaas veel te veel. Met die ellendige ziekte begint dan ook deze reeks notities: ‘De eerste keer dat iemand het woord “kanker” gebruikte (een woord als een vallende glasscherf), begon een lauwe golf zich in mijn borst te verspreiden, alsof daar een verlaten strand door een snel wassende vloed werd overspoeld, alsof ik al een hele tijd naar een nevelige zee had staan kijken zonder haar te zien.’
Tweehonderd bladzijden verder trekt hij op kerstnacht 2003 ‘met een fles Balegemse in (zijn) ene en een borrelglas in mijn (zijn) andere jaszak, naar de Hoogstraat.’ Daar woonde zijn moeder tot aan haar dood in oktober 2003 tegenover de galerie De Zwarte Panter. Wannes schenkt zich op de stoep een borrel in. Hij heeft zijn kerstborrel ‘niet uitgedronken, maar de jenever op de stenen gegoten, waar hij, na een korte zilveren schittering in het licht van de straatlampen, met de klammigheid van de kasseien versmolt.’
Speech van Piet Piryns laar aanleiding van de boekvoorstelling:
Een zanger is een groep, zong Wannes Van de Velde ooit. Van een schrijver kun je veel
zeggen, maar in ieder geval niet dat hij een groep is. Schrijven, dat weet iedere schrijver, is een eenzame bezigheid. De vraag is nu of Wannes Van de Velde een schrijver is. Nee, zegt hij, in zijn nieuwste boek: ik ben iemand die schrijft.
Dat is een nogal subtiel onderscheid, waar we een flinke boom over zouden kunnen opzetten, maar zoveel is zeker: het nieuwste boek van Wannes Van de Velde gaat over eenzaamheid. Over onthechting en loslaten. Over berusting en aanvaarding. Beloken dagen is het dagboek van een sterveling, en het deed mij voortdurend denken aan een van de mooiste gedichten van Herman de Coninck, dat ik graag voor Wannes wil voorlezen:
De plek
Je moet niet alleen, om de plek te bereiken,
thuis opstappen, maar ook uit manieren van kijken.
Er is niets te zien, en dat moet je zien
om alles bij het zeer oude te laten.
Er is hier. Er is tijd
om overmorgen iets te hebben achtergelaten.
Daar moet je vandaag voor zorgen.
Voor sterfelijkheid.
Beloken dagen, het vervolg op Tijdsnede, omspant de periode van 2001 tot 2003. Het is de periode waarin Wannes behandeld wordt voor lymfatische leukemie. 'Mijn bloed was moe’, zal hij later zingen, wanneer hij in het najaar van 2006 eindelijk weer op het podium staat.
Ook als hij in de vale gangen van het Stuivenbergziekenhuis zit te wachten op de volgende dosis chemo, noteert hij zijn observaties en zijn overpeinzingen in zijn dagboek. Terwijl de ruimte waarin hij zich beweegt steeds kleiner wordt vanwege besmettingsgevaar mag hij zelfs de tram niet meer op heeft Beloken dagen veel weg van een reisverhaal. Het is het verslag van een innerlijke reis, een zoektocht naar een gesloten kern of, zoals Wannes het formuleert in een brief aan zijn vriend Bob De Moor, " een actieve leegte waarin alles nog te maken is.”
Beloken dagen is natuurlijk een prachtige titel, maar wat zou het betekenen? Ik heb het opgezocht in de Van Dale. Daarin wordt natuurlijk verwezen naar Beloken Pasen, maar verder geeft Van Dale als betekenis voor beloken alleen maar: droefgeestig. Maar vergis u niet, dames en heren: Beloken dagen is geen droefgeestig boek. De grondtoon van het boek is iets wat je nog het best kunt omschrijven als "weerbare melancholie" of, in de woorden van Wannes zelf, "het voortdurend balanceren op een smalle richel tussen gelatenheid en geestdrift". Wannes klaagt niet daarvoor is hij veel te stoïcijns. En al laat hij af en toe zijn tranen de vrije loop, hij behoudt in alle omstandigheden zijn waardigheid. Er is geen doodsangst in dit boek, geen wanhoop of geen spijt. De boodschap is: niet getreurd! Het is mooi geweest.
Een paar maanden geleden, toen Wannes de Burgerschapsprijs van de Stichting P & V was toegekend, brachten we samen met fotograaf Patrick de Spiegelaere een bezoek aan het Fort van Breendonk. Toen we op de executieplaats kwamen, waar zijn nonkel Piet is omgebracht, streek Wannes het haar uit zijn ogen en zei: `Je mag je niet laten doen door het krapuul. Je moet rechtop blijven staan, met een open blik en een ontbloot voorhoofd.'
Met ontbloot voorhoofd — dat beeld zal ik niet gauw vergeten.
Met ontbloot voorhoofd treedt Wannes in Beloken dagen niet alleen de dood, maar ook de samenleving tegemoet. Want behalve de trage droefheid om de dingen die voorbijgaan, is er ook de ergernis en de woede over modieuze onzin, over 'ons Carthago van malcontente kooplieden', zoals hij Antwerpen in een vorig boek al noemde.
Wannes heeft een ernstig boek geschreven. Dat is op zich al een verdienste in deze tijden van postmoderne lolligheid en woestijnvissers. Wannes zul je niet in een kwisprogramma of in De laatste show zien opduiken. En al is hij de enige echte stadsdichter van Antwerpen, je zult hem ook niet zo gauw met een bel door de straten zien trekken. Wannes heeft altijd voor een artistiek bestaan in de marge gekozen, en de motregen van ironie die over de Lage Landen is neergedaald lijkt hem niet te deren.
Kwaadheid, oprechte kwaadheid drijft Wannes Van de Velde. Kwaadheid over de manier waarop Antwerpen als een product wordt verkocht, over de pretentie van de loftbewoners, over de eenheidsmortadella die ze tegenwoordig wereldmuziek noemen, over flauwekul in al zijn gedaantes.
"De nieuwe renaissance is er niet gekomen", schrijft hij in zijn dagboek, "In de plaats ervan is de restauratie van een nieuw ancien régime bezig. Kunstenaar is synoniem geworden voor page, amuseur, potsenmaker, hofnar.”
Vijftien jaar geleden, dames en heren, bij mijn afscheid als hoofdredacteur van De Morgen, schreef ik een stuk over de verkleutering die, dacht ik toen, de media bedreigde. Het is intussen een begrip geworden, maar de strijd tegen de verkleutering, constateert Wannes in Beloken dagen, is verloren. Ik lees een klein stukje voor. "En toch zullen we vechten en standhouden tot de laatste druppel inkt, als het laatste carré op het slagveld van Waterloo. Als figuranten op een tekening van James Ensor, bleek en schiriel door te weinig slaap, onder een loden wolkenlucht, met de voorladers in aanslag, bajonetten op 't geweer, terwijl de cavalerie komt aangedonderd. Niet met Bilicher, maar met Jan Hoet aan het hoofd. Maar de garde sterft en geeft zich niet over. We zullen tot onze laatste snik onder hun duiven blijven schieten.”
U merkt het, dames en heren, Beloken dagen, is een boek met een rijk palet: alle tinten van grijs, dat vooral, maar ook vlammend geel en woedend rood. Wannes zal de komende jaren allicht niet zoveel meer optreden, maar schrijven zal hij altijd blijven doen en hij is ons nu al het vervolg op Beloken dagen schuldig — de dagboeknotities die hij ook tussen 2003 en 2007 is blijven maken.
Dames en heren, beste vrienden, Wannes is zoals u weet vandaag zeventig geworden. Beste Wannes, ik hoop dat je honderd wordt. Ik wens je nog vele Beloken dagen.
Piet Piryns
29 april 2007
Beloken dagen speech Piet Piryns 29-04-07.pdf