Wannes schreef altijd en overal. Altijd had hij pen en notitieboek bij de hand. In zijn moeilijk leesbare handschrift noteerde hij wat hem door het hoofd schoot, een flard van een gedicht of een lied in wording. Soms was het een herinnering aan zijn jeugd of een bedenking bij wat hij op het moment zelf beleefde. Vaak illustreerde hij die teksten met fraaie pentekeningen. De pen - een echte, zeker geen balpen - was zijn onafscheidelijk wapen om de wereld tegemoet te treden.
In de bundel In de tijd (Notities 1987-1993) staat een door hem gekozen selectie uit die stapel handschriften.
De schilder in hem hield van kleuren en beelden zoals meteen blijkt uit de prelude bij het boek:
‘Ik kom uit een wandtapijt, een los geweven gobelin waarin bruinen domineren van sepia tot het fijnste oker, zodat het er altijd herfst is. Maar de regens zijn er mild en lauw, en voeren luchten vol goudpoeder mee in hun spoor. Voorbij de rand van de laatste weide staat, als een luchtspiegeling boven Gibraltar, de lijn van een bergkam.’

Een eerste druk werd omwille van de vele slordigheden door Wannes als onbestaande beschouwd. Er verscheen een herziene versie ‘met het verzoek de eerste ritueel te composteren.’
Het sobere groene omslag van de eerste druk werd vangen door een foto van een glimlachende Wannes op rode achtergrond.