De Antwerpse volkszanger, gitarist en beeldend kunstenaar schrijft in deze dichtbundel over zo uiteenlopende aangelegenheden als daar zijn: verzet tegen milieuvervuiling, verburgerlijking, de grijsheid van het bestaan, soms in het kader van reisverslagen (Japan) en plaatsbeschrijvingen. Ook het poppenspel en fabrieksjeugd zijn thema's. Dit alles is poëtisch verbeeld in de zes cyclussen van deze bundeling. Zijn verzen zijn, ondanks enkele modernismen, in zinsbouw en taalgebruik zeer verstaanbaar, vooral door een duidelijke plastiek. De dichter voelt zich een tedere anarchist en, zoals hijzelf formuleert 'een moegelopen hond verdwaald in sneeuw'.

(Biblion recensie, Drs. J.L.P. van Sleeuwen.)